e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
parochie parochie: perochie (Oirlo) Een parochie. [N 96D (1989)] III-3-3
pasen pasen: paose (Oirlo) Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)] III-3-3
pasfoto pasfoto: pasfoto (Oirlo) de foto zoals op paspoorten en dergelijke legitimatiepapieren moet worden aangebracht [tiptopje] [N 90 (1982)] III-3-1
pashamer vonderhamer: vonderhamer (Oirlo) De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235] II-3
paspoort pas: pas (Oirlo, ... ) het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)] III-3-1
passen goed passen: dat paest goed (Oirlo) nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)] III-1-3
passiezondag passiezondag: passiezondag (Oirlo) De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)] III-3-3
pasteitje pasteivormpje: Syst. WBD  pastei-vörmke (Oirlo) Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)] III-2-3
pastoor pastoor (<lat.): pastoeër (Oirlo), pəstu.ər (Oirlo) Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] || pastoor [RND] III-3-3
pastorie pastorie: pasteriej (Oirlo), pastorie (Oirlo) Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)] || pastorie [SGV (1914)] III-3-3