e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trein trein: trein (Oirlo) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiteren kwellen: kweille (Oirlo), pesten: peste (Oirlo), ⁄t peste (Oirlo), plagen: plaoge (Oirlo), tergen: tergen (Oirlo) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || plagen || sarren [SGV (1914)] III-1-4
treiterkop neetoor: neetoer (Oirlo), neetoeër (Oirlo), pestkop: pestkop (Oirlo) iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] || vervelende, geniepige, vittende persoon III-1-4
trek, eetlust honger: hònger (Oirlo), hônger (Oirlo), zin: zin (Oirlo) trek in eten || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekharmonica monica: mounica (Oirlo) harmonica [SGV (1914)] III-3-2
trekken trekken: treikken (Oirlo), trekke (Oirlo) trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
trekken en talmen melken: mèlleke (Oirlo) Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)] III-3-1
trekzaag, boomzaag kortijzer: kǫrt˱īzǝr (Oirlo), kortzaag: kǫrt˲zāx (Oirlo) Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 √† 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.] II-12
treuren iets jammer vinden: iets jommer viende (Oirlo) verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelaaar teutebel: täötebél (Oirlo) treuzelaartster III-1-4