e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijg vijg: vieg (Oirlo), viēg (Oirlo) De eetbare, zoete, vlezge vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] || vijg III-2-3
vijl vijl: vil (Oirlo) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijver vijver: enne vīēver (Oirlo), vīvǝr (Oirlo) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vilder vilder: veldǝr (Oirlo) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villen villen: velǝ (Oirlo) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vim, maat voor schoven vim: vem (Oirlo), Note: een verzameling van ± 100 schoven. Meestal 12 "gaest"van 8 schoven.  vim (Oirlo) oude maat III-4-4
vin vin: vin (Oirlo, ... ), vinne (Oirlo) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: viende (Oirlo) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vingers (Oirlo), viŋər (Oirlo) vinger [RND] || vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingerhoedskruid vingerhoed: vinger-hōēd (Oirlo) Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)] III-4-3