e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleugel vlerk: vlaerk (Oirlo), vleugel: vleugels (Oirlo) vleugel, vlerk || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)] III-4-1
vliegen, weven van een vlieg rondvliegen: roôndvliege (Oirlo) Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)] III-4-2
vliegenraam, hor gaasraam: gaasraam (Oirlo), hor: hor (Oirlo), vliegenhortje: vliēgehörtje (Oirlo) hor || Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)] || vliegenhorretje III-2-1
vlieger vlieger: vlieger (Oirlo, ... ) Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)] III-3-2
vliegezwam vliegezwam: vlīēge-zwam (Oirlo) Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)] III-4-3
vliegtuig vliegmachine: vliegmesjien (Oirlo) het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)] III-3-1
vliegveld vliegveld: vliegveld (Oirlo) het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)] III-3-1
vlier vlier: fliēr (Oirlo), vlierenhout: fliērehaolt (Oirlo), vlierenstruik: vliērestroek (Oirlo) vlier (boom, struik || vlierboom, vlierstruik || vlierenhout III-4-3
vlierbes vlierkral: fliērkral (Oirlo), vliērkral (Oirlo) vlierbes III-4-3
vliering zolder: groot  zôlder (Oirlo), zoldertje: klein  zôlderke (Oirlo) Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)] III-2-1