e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bontkraag bontkraag: bônt-kraag (Oirlo) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontmantel: bônt-ma͂ntel (Oirlo) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
bonzen bonzen: bônze (Oirlo) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boodschappenmand kalbas: kalǝbas (Oirlo) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: b^oͅ:ch (Oirlo), pijlenboog: pieleboog (Oirlo) boog [RND] || De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] III-3-2
boom (alg.) boom: boeëm (Oirlo), buəm (Oirlo), zoals in zoo  boum (Oirlo), buim (mv.): klank niet weer te geven  beum (Oirlo) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bogaard: boͅgərt (Oirlo), bòggerd (Oirlo) boomgaard I-7
boomklever boomplakker: sitta europaea  boeëmplekker (Oirlo) boomklever III-4-1
boomstam boomstam: buǝmstám (Oirlo) De stam, ontdaan van kruin, takken en worteleind. [N 50, 13; monogr.] II-12
boomstronk stob: stoeb (Oirlo) stronk ve boom III-4-3