e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomvruchten stelen jatten: jatte (Oirlo), stropen: struepe (Oirlo), weghalen: weghale (Oirlo) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boon, algemeen bonen: bou̯nǝ (Oirlo), boon: boeën (Oirlo), bou̯n (Oirlo) boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7
boordenknoopje boordenknoopje: boorde-knöpke (Oirlo) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boos getreden: getreje (Oirlo), kwaad: kwaod (Oirlo), kwoad (Oirlo), nut: cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek p. 137 s.v. "nut"= lelijk, slecht, boos (n.Limb.)  nut (Oirlo) 01; kwaad [SGV (1914)] || boos || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4
boot(je) boot(je): boët (Oirlo) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
bordenrek, schotelrek bordenrek: borde-rek (Oirlo) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
borduren borduren: bordure (Oirlo) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3
borg borg: börg (Oirlo) borg [SGV (1914)] III-3-1
borgen uitstel krijgen: uutstel kriege (Oirlo) uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)] III-3-1
borrel borrel: oud of jonge klare  borrel (Oirlo), drupje: Genne koffie en dröpke tegeliek: geen twee dingen tegelijk doen  dröpke (Oirlo), halfje, een -: Meug ik nog een helfke?  helfke (Oirlo) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || borreltje || halfje (borreltje) III-2-3