e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dolle kervel scheerling: schaerling (Oirlo) Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)] III-4-3
dom dom: dom (Oirlo), stom: stòm (Oirlo) dom || Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] III-1-4, III-3-3
domine salvam fac reginam nostram domine salvam fac: domine salvam fac (Oirlo) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
dominicaan dominicaan: dominikanen (Oirlo) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domino domino: domino (Oirlo) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man domkop: dômkop (Oirlo), klotskop: klotskop (Oirlo), stommerik: stômmerik (Oirlo), uilskuiken: uulskuk (Oirlo) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] || stom iemand, grote stommerik || uilskuiken, dommerik III-1-4
domme vrouw doos: doeës (Oirlo), stom wijf: stòm wief (Oirlo) dom vrouwspersoon || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen dopen: duëpe (Oirlo), onderduwen: ônderdowe (Oirlo, ... ), ondersoppen: ôndersoppe (Oirlo) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje hommelbeestje: hòmmelbieësje (Oirlo) donderbeestje III-4-2
donderen donderen: dicht-bij.  dondere (Oirlo), hommelen: homelen (Oirlo), op afstand.  hommele (Oirlo), Opm. synoniem J.V.: doondere/dòndere.  hòmmele (Oirlo) donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || donderen, onweren III-4-4