17808 |
geven |
geven:
gêve (L216p Oirlo)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
19146 |
gevoelig |
gevoelig:
gevuleg (L216p Oirlo)
|
gevoelig
III-1-4
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gevülig (L216p Oirlo),
het gauw voelen:
den vuult t ok gaaw (L216p Oirlo)
|
gevoelig [SGV (1914)] || Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
bikkelharde, een - (zn.):
das enne bikkelharde (L216p Oirlo),
het niet gauw voelen:
den vuult t nie gauw (L216p Oirlo)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
gevörmd wörre (L216p Oirlo)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L216p Oirlo)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
21439 |
geweer |
geweer:
gewaer (L216p Oirlo)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gewelf (L216p Oirlo),
gǝwø̜lǝf (L216p Oirlo),
gǝwɛlǝf (L216p Oirlo),
gewelfsel:
gǝwølǝfsǝl (L216p Oirlo),
plafond:
plǝfon (L216p Oirlo),
verwelf:
vǝrwølǝf (L216p Oirlo)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
23377 |
gewelfschildering |
muurschildering:
muurschildering (L216p Oirlo)
|
Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23987 |
geweten |
geweten:
gewiëte (L216p Oirlo)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|