18053 |
gif |
vergif:
vergif (L216p Oirlo)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
gęs (L216p Oirlo)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glasees (L216p Oirlo),
leren want:
laere wânte (L216p Oirlo)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glattig:
glattig (L216p Oirlo)
|
glad [SGV (1914)]
III-4-4
|
20049 |
gladiool |
gladiool:
gladejoëel (L216p Oirlo),
twaalf apostelen:
twelf apostele (L216p Oirlo)
|
Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen, [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30600 |
glansverf |
glansverf:
glãns˲[verf] (L216p Oirlo)
|
Verf die na droging een glanzend oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19b; monogr.]
II-9
|
23380 |
glas-in-loodraam |
glas-in-loodraam:
glas ien loeedrame (L216p Oirlo)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19399 |
glasgordijn |
gordijn:
gerdien (L216p Oirlo)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
glazenkast:
glazen kâst (L216p Oirlo)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazig:
glazig (L216p Oirlo),
schier:
schier (L216p Oirlo),
sxīr (L216p Oirlo),
enne schi‰ren aerpel: een glazige aardappel
schiēr (L216p Oirlo)
|
glazig || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] || schier, glazig
III-2-3
|