18957 |
gluiperd |
gedraaide. een -:
enne gedrejde (L216p Oirlo)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
achterbaks:
achterbaks (L216p Oirlo),
het achter de elleboog hebben:
⁄t achter den elleboog hebbe! (L216p Oirlo)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
met baard
god de vader (L216p Oirlo)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (L216p Oirlo)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
vloeken:
vloeken (L216p Oirlo)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
vloek:
vloek (L216p Oirlo)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
opschieten:
ôpschīēte (L216p Oirlo),
plakken:
plakke (L216p Oirlo)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19834 |
goede kamer, ontvangkamer |
beste kamer:
baestekamer (L216p Oirlo),
pronkkamer:
proonkkamer (L216p Oirlo),
voorkamer:
vurkamer (L216p Oirlo)
|
pronkkamer, deftige kamer || soort van kamer, waarin bij de deftige burgerij de dure en kostbare meubels stonden en die zelden in gebruik was || voorkamer
III-2-1
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
goeje vrijdag (L216p Oirlo)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
goejwaek (L216p Oirlo)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|