17810 |
halen |
halen:
halen (L216p Oirlo)
|
halen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
halfbruūr (L216p Oirlo),
halfbrūūr (L216p Oirlo),
stiefbroer:
stīēfbrūūr (L216p Oirlo)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] || halfbroer, stiefbroer
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
halfzūster (L216p Oirlo),
stiefzuster:
stīēfzūster (L216p Oirlo)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18713 |
halfhemd |
front:
frônt (L216p Oirlo)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
knoopschoen:
knuëp schōēn (L216p Oirlo),
knuəp schoen (L216p Oirlo)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18651 |
halfhoge pet met opstaand bovenstuk |
kleine zijden kips:
WNT: kips (I), vrouwenhoed of mans- of jongenspet.
klène zieje kieps (L216p Oirlo)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
halfvaste (L216p Oirlo),
zondag halfvasten:
zondag hallef vaste (L216p Oirlo),
zondag laetare:
zondag laetare (L216p Oirlo)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] || Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)]
III-3-3
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spīr (L216p Oirlo)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hals (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
hêls (L216p Oirlo),
nek:
nek (L216p Oirlo)
|
hals [N 10b (1961)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
26222 |
hals van de as |
baan:
baan (L216p Oirlo)
|
Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6]
II-3
|