24413 |
hazenpad, wissel van een haas |
hazenpadje:
hazepedje (L216p Oirlo)
|
hazepad, looppad ve haas
III-4-2
|
19534 |
hecht van een mes |
handvat:
handvat (L216p Oirlo),
heft:
heft (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
heen en terug:
hin en terug (L216p Oirlo),
klotsen:
klotse (L216p Oirlo),
op en neer:
öp en nier loëpe (L216p Oirlo)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
draaien:
dreje (L216p Oirlo)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32712 |
heen en weer ploegen |
voor de voet bouwen:
vør dǝ vūt˱ bǫu̯ǝ (L216p Oirlo)
|
Onder heen en weer ploegen wordt verstaan de manier van ploegen waarbij men aan één kant van de akker begint en dan de ene voor naast de andere ploegt tot men tenslotte de overzijde bereikt heeft. Het volgende jaar ploegt men andersom. De akker blijft steeds vlak; er ontstaan geen verhogingen of verlagingen. Heen en weer ploegen is alleen mogelijk met een wentelploeg of met een keerploeg, een ploeg waarvan men het kouter en het riester kan verstellen. Met beide soorten ploegen kan men dus langs de laatstgeploegde voor terug ploegen. [N 11A, 117a; monogr.]
I-1
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wiebelen:
wiebele (L216p Oirlo)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21285 |
heer |
prins:
prî:ns (L216p Oirlo)
|
heer [RND]
III-3-1
|
20199 |
heerbroer |
heerbroer:
hieërbruūr (L216p Oirlo)
|
heerbroer
III-2-2
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
kattestárt (L216p Oirlo)
|
paardestaart, onkruid
III-4-3
|
20200 |
heerneef |
heerneef:
hieërnaef (L216p Oirlo)
|
heerneef
III-2-2
|