19694 |
kamer |
kamer:
Ien de kamer stón neej stuËl : (= neutraal) Hij is óp zien kamer: (= persoonsgebonden )\'t Oeëg van vrow mekt de kamer zËver: Eigen toezicht boekt het meeste resultaat
kamer (L216p Oirlo)
|
kamer
III-2-1
|
18564 |
kamerjas |
peignoir (fr.):
penjewaar (L216p Oirlo)
|
kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22487 |
kamerschieten |
kamerschieten:
meestal s morgens vroeg
kamerschiete (L216p Oirlo)
|
Het gebruik om tijdens het rekken van de processie donderbussen af te schieten [kamere aafsjisse]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
18724 |
kammen |
kammen:
keime (L216p Oirlo)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
afkampen:
afkampe (L216p Oirlo)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24704 |
kamperfoelie |
wilde kamperfoelie:
wilde kamperfoelie (L216p Oirlo)
|
Wilde kamperfoelie (lonicera periclymenum 150 tot 300 cm grote klimplant met houtige stengels; de bladeren zijn tegenoverstaand en meestal gaafrandig; de bloemen staan in (schijn)kransen of hoofdjes met een lange kroonbuis, geelachtig wit of purperrood [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
kanaal (L216p Oirlo)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20599 |
kandeel |
biertjespap:
bier(k(es)-pap (L216p Oirlo)
|
kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenstander:
kersestender (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
kaarsluchter:
kersluchter (L216p Oirlo),
kandelaar:
kândeler (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
kaarsenstandaard || kandelaar || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|