23218 |
kleppen |
pimpen:
tijdens de mis bij de consacratie
pimpe (L216p Oirlo)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22377 |
kleppers |
kleppers:
kleppers (L216p Oirlo)
|
Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wauwele (L216p Oirlo),
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (L216p Oirlo)
|
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
snateren (L216p Oirlo)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zeiveren (L216p Oirlo)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetsen (L216p Oirlo)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
klappei:
klappei (L216p Oirlo),
kletskont:
kletskoont (L216p Oirlo),
viswijf:
viswief (L216p Oirlo)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L216p Oirlo)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|
31703 |
kliefbijl |
kloofbeitel:
klȳǝf˱bęjtǝl (L216p Oirlo)
|
In het algemeen een werktuig waarmee hout wordt gekliefd. De kliefbijl kan verschillende uitvoeringen hebben. Soms heeft ze de vorm van een soort mes met handvat en ze is dan ongeveer 30 cm lang. In andere gevallen bestaat ze uit een lang blad met haaks daarop een houten steel. Zie ook afb. 3. Bij beide uitvoeringen hoort een grote houten hamer waarmee tijdens het klieven op de bijl wordt geslagen. De kliefbijl wordt door de wagenmaker gebruikt om spaken uit boomstammen te klieven. Zie verder ook het lemma ɛkliefmesɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N 50, 15b; N 53, 84a; N 75, 133a-b; N 75, 133e; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
20720 |
kliekje |
kletje:
klɛtjə (L216p Oirlo)
|
kliekje
III-2-3
|