23216 |
koor |
koor:
kour (L216p Oirlo)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
koerbank (L216p Oirlo)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
koorhemd:
koerhemd (L216p Oirlo),
superplie:
superplie (L216p Oirlo)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koorkap:
koerkap (L216p Oirlo)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23436 |
koorstoel |
koorstoel:
koerstoel (L216p Oirlo)
|
Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
koarts (L216p Oirlo),
kurts (L216p Oirlo)
|
koorts [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
zanger:
zenger (L216p Oirlo)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21411 |
kopen |
kopen:
koupen (L216p Oirlo)
|
koopen [SGV (1914)]
III-3-1
|
31225 |
koper |
koper:
kuǝpǝr (L216p Oirlo)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kuǝpǝrslē̜gǝr (L216p Oirlo
[(verouderd)]
),
kōpǝrslē̜gǝr (L216p Oirlo),
pompenmaker:
pōmpǝmē̜kǝr (L216p Oirlo)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|