24201 |
kwartel |
kwartel:
kwartel (L216p Oirlo)
|
kwartel [SGV (1914)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
en kwartje (L216p Oirlo)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32254 |
kwast, noest |
kwast:
kwãst (L216p Oirlo),
noest:
nust (L216p Oirlo)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
kwastje:
kwesjes (L216p Oirlo)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33552 |
kweepeer |
kwee:
kwej (L216p Oirlo),
kwɛj (L216p Oirlo),
kweepeer:
cydonia vulgaris
kweejpaer (L216p Oirlo)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)] || schijnvrucht
I-7
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kweille (L216p Oirlo),
lastig zijn:
lâstig zien (L216p Oirlo),
pesten:
peste (L216p Oirlo)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
pesten, het ~:
⁄t peste (L216p Oirlo),
plaag:
de plaog (L216p Oirlo)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwezel (L216p Oirlo)
|
Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwezelachtig (L216p Oirlo)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|