e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondharmonica monica: monika (Oirlo) Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondstuk mondstuk: mōͅndstøk (Oirlo) Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondvol slok: enne slôk (Oirlo) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] III-4-4
monnik monnik: monnik (Oirlo), pater (lat.): pater (Oirlo), poater (Oirlo) Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] || monnik [SGV (1914)] III-3-3
monnikskap akonie: akonie (Oirlo), monnikskap: monnikskap (Oirlo) Monnikskap (aconitum napellus). De bloemen zijn licht- of donkerblauw, soms ook wit of blauw met wit, groeien in dichte trossen. De wortel bestaat uit twee aaneen gegroeide bietvormige delen. De gehele plant is zeer vergiftig, voor de mens zelfs de honing [N 92 (1982)] III-4-3
monstrans monstrans (lat.): monstrans (Oirlo, ... ) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)] III-3-3
mooi mooi: moj (Oirlo), pront: proont (Oirlo) mooi || netjes, keurig, sympathiek uitziend III-1-4
mooi, helder weer klaar weer: ⁄t is klaor waer (Oirlo), mooi weer: ⁄t is moi waer! (Oirlo) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4
moot vis stuk vis: stuk vis (Oirlo) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen foeteren: foetere (Oirlo), het niet goed zitten hebben: het ⁄t nie gōēd zitte (Oirlo), hommen: WNT: hommen, verg. nhd. hummen, eng. hum, een brommend, gonzend, snorrend geluid maken.  hômme (Oirlo), kijven: kieve (Oirlo), knaaien: knaoje (Oirlo, ... ), knoteren: knotere (Oirlo), sakkeren: sakkere (Oirlo), smalen: smaele (Oirlo), zanikken: zannikke (Oirlo) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || foeteren, mopperen, kijven || knorren, brommen, grommen, kankeren, mopperen || knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] || zonder reden vervelend zitten te mopperen III-1-4