30190 |
bepleisteren |
met leem bestrijken:
met lēm bǝstrīkǝ (L216p Oirlo)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
18932 |
beredderen |
beredderen:
bereddere (L216p Oirlo),
klaarmaken:
klaormake (L216p Oirlo),
vaardig maken:
verrig make (L216p Oirlo)
|
beredderen [SGV (1914)] || zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
béərgə (L216p Oirlo)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
bericht:
bericht (L216p Oirlo)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24560 |
berk |
berk:
betula alba
baerk (L216p Oirlo),
berkenboom:
baerkenboeëm (L216p Oirlo)
|
berk || berkeboom
III-4-3
|
19540 |
berkenbezem |
rijsbezem:
riēsbessem (L216p Oirlo)
|
bezem, gemaakt van berketakken
III-2-1
|
24802 |
berkenblad |
berkenblad:
baerkeblad (L216p Oirlo)
|
berkeblad
III-4-3
|
18060 |
beroerte |
beslag:
beslag (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)] || Een plotselinge stoornis in de bloedsomloop, in de hersenen waarbij spraakstoornissen en verlammingsverschijnselen kunnen optreden? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
kaarbalken:
kaarbalken (L216p Oirlo)
|
Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
II-3
|
26052 |
berriebalken |
voegburries:
voegburries (L216p Oirlo)
|
De twee lange, zware, horizontale balken onderin de molenromp die van stormeinde naar voorweeg lopen en de standerd tussen zich in sluiten. Zie ook afb. 20. [N O, 46a; A 42A, 98]
II-3
|