23227 |
oksaal |
oksaal:
oksaol (L216p Oirlo),
zingzolder:
zingzolder (L216p Oirlo)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (L216p Oirlo)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olie:
oalie (L216p Oirlo),
salade-olie:
slaai-ôlie (L216p Oirlo)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
òlliebol (L216p Oirlo),
Syst. WBD (Neej-jaor)
oliebollen (L216p Oirlo)
|
oliebol || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
snotneus:
snòtneus (L216p Oirlo),
zie tekening.
snotneus (L216p Oirlo)
|
\'t Oudste bekende olielampje || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
oli[verf] (L216p Oirlo),
ǭli[verf] (L216p Oirlo)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17916 |
omarmen |
omspannen:
umspanne (L216p Oirlo)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19711 |
omheining |
gelènder (d.):
gelender (L216p Oirlo)
|
traliehek als afscheiding
III-2-1
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerkhofmuur (L216p Oirlo)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
umheilzen (L216p Oirlo)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|