23789 |
palmtakje |
palmtakje:
palmtekske (L216p Oirlo)
|
Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23786 |
palmwijding |
palmwijding:
palmwiejing (L216p Oirlo)
|
De palmwijding op Palmzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23785 |
palmzondag |
palmzondag:
palmzondag (L216p Oirlo)
|
De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30283 |
paneel |
paneel:
pǝniǝl (L216p Oirlo)
|
Het min of meer rechthoekige, houten vlak dat door de stijlen en regels wordt omlijst. Zie ook afb. 170 en het lemma ɛpaneelɛ in wld II.9, pag. 121.' [N 56, 130a; monogr.]
II-12
|
20841 |
paneermeel |
paneermeel:
penieërmael (L216p Oirlo)
|
paneermeel
III-2-3
|
20858 |
panharing |
braadharing:
braojherring (L216p Oirlo),
panharing:
groene haring om in de pan te bakken
panherring (L216p Oirlo)
|
panharing
III-2-3
|
31727 |
panlat |
panlat:
panlat (L216p Oirlo)
|
Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.]
II-12
|
30477 |
pannen poppen |
poppen:
popǝ (L216p Oirlo)
|
De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d]
II-9
|
19434 |
pannen schuren |
de potten schuren:
de pöt schoere (L216p Oirlo)
|
Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19868 |
pannenborstel |
pannenborstel:
pannenbaors(t)el (L216p Oirlo)
|
ronde borstel om pannen te schuren
III-2-1
|