32588 |
rijen mesthoopjes markeren |
voetslof:
vūtslof (L216p Oirlo)
|
Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22]
I-1
|
28973 |
rijgen |
driegen:
driegen (L216p Oirlo)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
rijglaars:
rijglaars (L216p Oirlo),
rijglaarze (L216p Oirlo)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21435 |
rijk zijn |
flink wat aan de voeten hebben:
flink wat an de vuut hebbe (L216p Oirlo),
geld zat hebben:
gaeld zat hebbe (L216p Oirlo),
in het geld zwemmen:
zwemmen in ⁄t gaeld (L216p Oirlo),
stinkrijk zijn:
stinkrĭĕk (L216p Oirlo)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rikdom (L216p Oirlo)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
knaak:
Van Dale: knaak, (volkst.) rijksdaalder.
enne knaak (L216p Oirlo),
rijksdaalder:
enne riksdaalder (L216p Oirlo)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
champetter (<fr.):
champieter (L216p Oirlo),
veldwachter:
veldwachter (L216p Oirlo)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
zjeandaerm (L216p Oirlo),
marechaussee (<fr.):
maresjosee (L216p Oirlo)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26479 |
rijntakken |
rijntakken:
rijntakken (L216p Oirlo)
|
De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rĭĕp (L216p Oirlo)
|
rijp [RND]
III-2-3
|