23557 |
scheepje voor de wierook |
schuitje:
schuutje (L216p Oirlo)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18727 |
scheerapparaat |
scheerapparaat:
electrisch scheerapparaat (L216p Oirlo)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
schaermes (L216p Oirlo),
scheermesje:
schaermeske (L216p Oirlo)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26514 |
scheiplank |
schei(d)plankje:
schei(d)plankje (L216p Oirlo)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schelden (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L216p Oirlo),
schimpen:
schimpen (L216p Oirlo)
|
schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18952 |
schelm |
grapjas:
grapjas (L216p Oirlo)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32251 |
scheluw |
winds:
wins (L216p Oirlo)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
24897 |
schemeren |
half verlicht:
half verlicht (L216p Oirlo),
schemeren:
schemere (schemerlempke) (L216p Oirlo),
schiemere (L216p Oirlo),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmere (L216p Oirlo)
|
schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
⁄t schiemert mej vur de oëge (L216p Oirlo)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
avondschemer:
aovendschiemer (L216p Oirlo),
halfduister:
halfduuster (L216p Oirlo),
in het vallen van de avond:
in ⁄t vulle v.d. oavend (L216p Oirlo),
schemer:
schiemer (L216p Oirlo),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmer (L216p Oirlo),
schemeravond:
schiemeraovend (L216p Oirlo),
schemerduister:
schiemerduuster (L216p Oirlo)
|
avondschemering, valavond || schemer, halfduister || schemeravond || schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|