e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrijvertje schrijvertje: schriēverke (Oirlo) watertorretje III-4-2
schrikkeljaar schrikkeljaar: schrikkeljoar (Oirlo) schrikkeljaar [SGV (1914)] III-3-2
schrikken schrikken: schrikke (Oirlo), zich dood schrikken: zich doëd schrikke (Oirlo) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken III-1-4
schrobbezem schrobber: schrubber (Oirlo) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1
schroefdraad schroefdraad: sxrūf˱drǭt (Oirlo, ... ) De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.] II-11, II-12
schroeien aanschroeien: achrûie (Oirlo), schroeien: geschruîd (Oirlo), sxrøͅi̯ə (Oirlo) Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [SGV (1914)] III-2-1
schroeven schroeven: sxrūvǝ (Oirlo) Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.] II-12
schroevendraaier schroevendraaier: sxrūvǝndrɛ̄jǝr (Oirlo) Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.] II-12
schrokken buffelen: bøfələ (Oirlo), schrokken: schrokken (Oirlo), sxrokə (Oirlo), slokken: sloeke (Oirlo), slokə (Oirlo), veel ineens eten: veul ienens aete (Oirlo) schrokken [SGV (1914)] || schrokken, gulzig naar binnen werken || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || veel en gulzig eten III-2-3
schub schub: schubbe (Oirlo) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2