24373 |
schrijvertje |
schrijvertje:
schriēverke (L216p Oirlo)
|
watertorretje
III-4-2
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeljoar (L216p Oirlo)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
schrikke (L216p Oirlo),
zich dood schrikken:
zich doëd schrikke (L216p Oirlo)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken
III-1-4
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
schrubber (L216p Oirlo)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
sxrūf˱drǭt (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.]
II-11, II-12
|
19411 |
schroeien |
aanschroeien:
achrûie (L216p Oirlo),
schroeien:
geschruîd (L216p Oirlo),
sxrøͅi̯ə (L216p Oirlo)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|
31961 |
schroeven |
schroeven:
sxrūvǝ (L216p Oirlo)
|
Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.]
II-12
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
sxrūvǝndrɛ̄jǝr (L216p Oirlo)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
20489 |
schrokken |
buffelen:
bøfələ (L216p Oirlo),
schrokken:
schrokken (L216p Oirlo),
sxrokə (L216p Oirlo),
slokken:
sloeke (L216p Oirlo),
slokə (L216p Oirlo),
veel ineens eten:
veul ienens aete (L216p Oirlo)
|
schrokken [SGV (1914)] || schrokken, gulzig naar binnen werken || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || veel en gulzig eten
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
schubbe (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|