e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snoepje babbeltje: babbeltje (Oirlo), broodbabbel: broeëdbabbel (Oirlo), snoepje: snuupke (Oirlo), snuûpke (Oirlo), ulevelletje: ulevelleke (Oirlo), zurentje: zurentje (Oirlo) snoepje || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || soort snoepje || verpakt snoepje in een gekleurd papiertje, waarop een spreuk staat || zuurtje III-2-3
snoer zweeptouw: zwēptǫu̯ (Oirlo) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snor: snor (Oirlo) snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snorren kulen: (erg).  kuult (Oirlo), snorren: (aangenaam).  snorre (Oirlo) een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)] III-4-4
snotneus kwajong: kwojjòng (Oirlo), snotaap: snot-aap (Oirlo), snothannik: snòthánnek (Oirlo), snotkuiken: snòtkuke (Oirlo), snotneus: snotneus (Oirlo, ... ), snòtneus (Oirlo), snotpiemel: snòtpiemel (Oirlo), snotsneus: snotsneus (Oirlo) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || kleine jongen met veel praatjes || kwajongen, rekel, snotneus || kwajongen, snotneus || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotaap, snotjongen || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] || snotneus, snotjongen III-1-2, III-1-4
snottebel snotterbel: snoterbel (Oirlo) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snoeven: snoeve (Oirlo), snotteren: snottere (Oirlo, ... ) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
snuifje snuifje: snuufke (Oirlo) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuiftabak snuiftabak: snuūftebák (Oirlo) snuiftabak III-2-3
snuisterij prulletje: en prulleke (Oirlo) een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)] III-3-1