20165 |
spenen |
spenen:
spenen (L216p Oirlo)
|
spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
24247 |
sperwer |
stootvogel:
stotvogel (eerste o kort) (L216p Oirlo)
|
sperwer [DC 42b (1967)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
breekboontjes:
braekbäöntje (L216p Oirlo),
prinsessenbonen:
prinsesse-boën (L216p Oirlo),
slabonen:
slaajboeën (L216p Oirlo),
sperziebonen:
sperzie-boën (L216p Oirlo),
struikerwten:
stroekért (L216p Oirlo),
struikjesbonen:
struukskesboeën (L216p Oirlo)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] || princesseboon || princesseboontje || struikerwt
I-7
|
20535 |
spetteren |
spetteren:
vet spettere (L216p Oirlo)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spiegel (L216p Oirlo)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
24429 |
spiering |
spiering:
spiering (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
met lucifers
spierke trekke (L216p Oirlo)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21373 |
spijbelen |
hegschool houden:
hekschol halden (L216p Oirlo)
|
spijbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
32071 |
spijkerbak |
nagelenbak:
nē̜gǝlǝnbak (L216p Oirlo)
|
In vakjes verdeelde bak waarin de verschillende soorten spijkers en schroeven kunnen worden bewaard. [N 54, 23; monogr.]
II-12
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nē̜gǝlǝ (L216p Oirlo)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|