e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sproeten sproetelen: sproetels (Oirlo, ... ), sproeten: sproete (Oirlo) sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen sprokkelen: sprokkelen (Oirlo), Van planten: (b.v. aore) laeze  sprokkele (Oirlo) sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
sprookje vertelseltje: vertelselke (Oirlo) een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1
spruiten, uitbotten uitlopen: uŭtloëpe (Oirlo), uitlopers (krijgen): uŭtloëpers kriege (Oirlo) Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruiten: spruut (Oirlo, ... ), sprüten (Oirlo) spruit || spruiten [SGV (1914)] || spruitkool I-7
spruw spruw: spreiw (Oirlo), spruw (Oirlo) spruw [SGV (1914)] || Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)] III-1-2
spuiten sprietsen: ⁄t sprietst d⁄r uut! (Oirlo), spritsen (<du.): spiertse (Oirlo), sprietze (Oirlo), spuiten: spuite (Oirlo), spuiten (Oirlo) persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
spuwbakje, kwispedoor spijbak: kwispedoor  speejbak (Oirlo), spijbakje: speejbekske (Oirlo) spuwbak || Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)] III-2-1
staakbonen rijzererwten: riēsér(n)t (Oirlo), staakbonen: staakboeën (Oirlo) klimerwt || staakboon I-7
staakijzer van de windmolen staakijzer: staakijzer (Oirlo  [(id)]  ) De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22] II-3