19308 |
stiekem |
achterbaks:
achterbaks dōēn (L216p Oirlo),
geniepig:
geniepig (L216p Oirlo),
gniepig (L216p Oirlo),
oneerlijk:
ônierlijk (L216p Oirlo),
stiekem:
stiekem (L216p Oirlo),
stiekum (L216p Oirlo),
stiekum dōēn (L216p Oirlo)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || geniepig [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
snageren:
snagere (L216p Oirlo)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
stier:
stīǝr (L216p Oirlo),
var:
var (L216p Oirlo)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stief (knäök) (L216p Oirlo)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
dwarskop:
dwarskop (L216p Oirlo),
stijfkop:
stief-kop (L216p Oirlo),
stiefkop (L216p Oirlo),
strekel:
strekel (L216p Oirlo),
warskop:
wérskop (L216p Oirlo),
warslap:
wérsláp (L216p Oirlo)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppig persoon, stijfkop || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)] || stijfkop, dwarsdrijver
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
As ge teveul sti‰f gebruukt, wert de wes te sti‰f: als je teveel stijfsel gebruikt, wordt de was te stijf
stiēf (L216p Oirlo),
stijfsel:
stiēfsel (L216p Oirlo)
|
stijfsel
III-2-1
|
27438 |
stijl |
deurstijl:
dø̄rstil (L216p Oirlo),
post:
rāmpǭst (L216p Oirlo),
raampost:
rāmpǭst (L216p Oirlo)
|
Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (L216p Oirlo)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23883 |
stille omgang |
stille omgang:
stillen umgang (L216p Oirlo)
|
De Stille Omgang naar Amsterdam. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25212 |
stille regen |
miezelen:
⁄t miezelt (L216p Oirlo)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|