e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
twijg, jonge tak takje: tekske (Oirlo), teen: tieën (Oirlo), wis: wis (Oirlo) Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] || twijg III-4-3
twintig frank twintig frank: twintig-frang (Oirlo) 20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
ui, ajuin look: loeëk (Oirlo) ui I-7
uienpannenkoek lokekoek: loeëkekoēk (Oirlo, ... ) uienpannekoek || uienpannenkoek III-2-3
uiensoep lokensoep: loeëkesoep (Oirlo) uiensoep III-2-3
uier koesuier: kuwsiǝr (Oirlo), uier: īr (Oirlo) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11
uil peeluil: kwam vroeger veel in de Peel voor  pieëluul (Oirlo), uil: uul (Oirlo), ül (Oirlo) uil [SGV (1914)] || velduil III-4-1
uit de hand verkopen <omschr.> er beter van worden: ge wördt d⁄r baeter van (Oirlo), koetelen: vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 170): koetele, ruilen met alle mogelijke zaken, vooral prullen, door kinderen.  koetele (Oirlo) Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)] III-3-1
uitblinken uitblinken: uûtbleenke (Oirlo) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitbrander rappelement: rapplement (Oirlo) een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] III-1-4