24262 |
veer |
veer:
vaer (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
veer || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
pont:
poont (L216p Oirlo),
veer:
vêr (L216p Oirlo)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)] || veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
vertig ure gebed (L216p Oirlo)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19431 |
vegen, keren |
aanvegen:
ánvaege (L216p Oirlo),
keren:
kaere (L216p Oirlo),
Gódde gij d\'n dael már kaere Iederieën kaert vur zien aege deur: het hemd is nader dan de rok
kaere (L216p Oirlo),
schoonkeren:
schónkaere (L216p Oirlo),
schoonvegen:
schónvaege (L216p Oirlo),
uitvegen:
uutvaege (L216p Oirlo),
vegen:
vêge (L216p Oirlo),
Vurdat gij wat gòt do‰n, mòtte uurst de stoep vaege
vaege (L216p Oirlo)
|
aanvegen met handveger, bezem, stoffer || Door strijken met een bezem, borstel van stof reinigen (keren, vegen, wissen, vagen) [N 79 (1979)] || door vegen schoonmaken/ ontdoen van ongerechtigheden || schoonvegen met een bezem || schoonvegen met stoffer, bezem, doek || stof en vuil verwijderen met een bezem/veger || vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24919 |
veld, open land |
veld:
⁄t vaeld (L216p Oirlo)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21742 |
veldfles |
veldfles:
veldfles (L216p Oirlo)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veldkruus (L216p Oirlo)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
leuwerik (L216p Oirlo),
lewwerek (L216p Oirlo),
lewwerik (L216p Oirlo)
|
leeuwerik [SGV (1914)]
III-4-1
|
33505 |
veldsla |
veldsalade:
veldslaaj (L216p Oirlo)
|
bladsla
I-7
|
32842 |
veldstrengen |
[eghaam]:
[eghaam] (L216p Oirlo),
klingen:
kleŋǝ (L216p Oirlo)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|