21388 |
verdacht |
verdacht:
verdocht (L216p Oirlo)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|
17932 |
verdacht rondlopen |
schoepen:
schupe (L216p Oirlo)
|
Rondzwerven met kwaad in de zin (schuipen, rallen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21798 |
verdachte zaak |
geen zuivere zaak:
da⁄s gen zuvere zaak (L216p Oirlo)
|
een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21796 |
verdenken / verdenking? |
denken:
ik daenk dat hej.... (L216p Oirlo)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21889 |
verdienen |
verdienen:
verdiene (L216p Oirlo)
|
geld verdienen [bladen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19377 |
verdieping |
boven:
baove (L216p Oirlo),
stock (d.):
stok (L216p Oirlo),
òp de hoevulste stok wònde: op de hoeveelste verdieping woon jij
stok (L216p Oirlo),
verdieping:
\'r mankieërt wat ien de bovveste verdieëping: er is iets niet in orde met het verstand
verdiēping (L216p Oirlo)
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)] || etage || verdieping || verdieping, etage
III-2-1
|
24634 |
verdord |
verdord:
verdörd (L216p Oirlo)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
jammer:
jommer (L216p Oirlo),
leed:
leid (L216p Oirlo),
lieëd (L216p Oirlo),
pijn:
pien (L216p Oirlo),
pijn lijden:
pien lieje (L216p Oirlo),
spijt lijden:
spiet lieje (L216p Oirlo),
verdriet:
verdriet (L216p Oirlo),
verdriēt (L216p Oirlo)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [SGV (1914)] || leed, verdriet, ellende || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)] || verdriet, leed
III-1-4
|
21757 |
verduisteren |
achterhouden:
āchterhâlde (L216p Oirlo),
achteroverdrukken:
achteraoverdrukke (L216p Oirlo)
|
ontvangen geld stiekem achterhouden [seminariën, taken] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17936 |
verdwenen |
ertussenuit:
d`r tussen uût (L216p Oirlo),
foetsie:
foetsie (L216p Oirlo),
weg:
weg zien (L216p Oirlo)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|