24997 |
verpulveren |
malen:
male (L216p Oirlo)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
verschaold (L216p Oirlo)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20644 |
verschalen |
verschalen:
Al t âld bi‰r verschált âlt
verschaole (L216p Oirlo)
|
verschalen van bier
III-2-3
|
25090 |
verschieten |
verschieten:
verschiete (L216p Oirlo)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23916 |
verschijning |
verschijning:
verschiening kriege (L216p Oirlo)
|
Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21666 |
verschuldigd zijn |
aan de lat staan:
den het nog wat an de lat staon (L216p Oirlo),
schuld hebben:
schuld hebben (L216p Oirlo),
schuldig zijn:
schuldig zien (L216p Oirlo)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] || verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
sieren:
siere (L216p Oirlo),
versieren:
versiere (L216p Oirlo)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18242 |
versiersel |
voor de sier:
vur de sier (L216p Oirlo)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
tot op de draad versleten:
tot ôp de draod verslete (L216p Oirlo),
versleten:
versleten (L216p Oirlo)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18797 |
verstand |
verstand:
verstànd (L216p Oirlo),
verstând (L216p Oirlo)
|
het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)] || verstand, rede
III-1-4
|