20894 |
vijg |
vijg:
vieg (L216p Oirlo),
viēg (L216p Oirlo)
|
De eetbare, zoete, vlezge vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] || vijg
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vil (L216p Oirlo)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
vijver:
enne vīēver (L216p Oirlo),
vīvǝr (L216p Oirlo)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (L216p Oirlo)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
30794 |
villen |
villen:
velǝ (L216p Oirlo)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
25270 |
vim, maat voor schoven |
vim:
vem (L216p Oirlo),
Note: een verzameling van ± 100 schoven. Meestal 12 "gaest"van 8 schoven.
vim (L216p Oirlo)
|
oude maat
III-4-4
|
24386 |
vin |
vin:
vin (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
vinne (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
viende (L216p Oirlo)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vingers (L216p Oirlo),
viŋər (L216p Oirlo)
|
vinger [RND] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
24748 |
vingerhoedskruid |
vingerhoed:
vinger-hōēd (L216p Oirlo)
|
Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
III-4-3
|