24620 |
vliermerg |
vlierenmerg:
vliēremaerg (L216p Oirlo)
|
vlierboom: het merg
III-4-3
|
20006 |
vlijtig liesje |
vlijtig liesje:
vlijtig liesje (L216p Oirlo)
|
Sultansbalsemien (Impatiens walleriana Hook.). De bovenste bladeren meest tegenoverstaand. De stengel is niet zeer fors en hoogstens 1 m hoog. De bloemen zijn rood of wit, tamelijk vlak, met zeer lange en dunne, gebogen spoor (vlijtig liesje, nooitrust). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24392 |
vlinder |
vlinder:
vlendər (L216p Oirlo),
vlinder (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
vlinder [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondejuke (L216p Oirlo),
vlinderstrikje:
vlinderstrikske (L216p Oirlo)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloeë(n) (L216p Oirlo),
vloeën (L216p Oirlo),
vloon:
vloun (L216p Oirlo)
|
vlo || vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
mensenvlon:
meensevloeë(n) (L216p Oirlo),
vleun:
vleun (L216p Oirlo),
vloen:
vlūūën (L216p Oirlo)
|
vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] || vlo v mensen || vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
hoogwater:
n.v.t.
⁄t is hoëg water (L216p Oirlo)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21784 |
vloek |
vloek:
vloek (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L216p Oirlo)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
godveren:
godverre (L216p Oirlo),
vloeken:
vloeke (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
vloeken (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)], [SGV (1914)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (L216p Oirlo)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|