19702 |
vloertegel |
plavuis:
gebakken vloertegel
plevuūs (L216p Oirlo)
|
plavuis
III-2-1
|
19277 |
vlug |
pront:
proont (L216p Oirlo)
|
pront, vlot, betrouwbaar, secuur
III-1-4
|
17937 |
vlug lopen |
rennen:
renne (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18217 |
vod |
tod:
(slet = afwaslap). WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.
todde (L216p Oirlo),
WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.
tod (L216p Oirlo),
todde (L216p Oirlo)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
toddenkerel:
toddekel (L216p Oirlo),
toddenkoopman:
toddekopman (L216p Oirlo)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33268 |
voederwikke |
wikke(n):
wekǝ (L216p Oirlo)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
eet, de -:
Dn aet heb ik verreg: het eten heb ik klaar Nó dn aet kòm ik: na het eten kom ik Iemes òp dn aet hebbe: een gast aan tafel hebben Van dn aet áfzien: geen eetlust meer hebben
aet (d⁄n) (L216p Oirlo),
eten:
aete (L216p Oirlo),
hetw. stofn.
aete (L216p Oirlo),
hetw. stofn. Dit aete kunde meense vuurzette die òpaet kòmme: Opm: ww als znw.
aete (L216p Oirlo),
etens:
Hedde aetes bij òw
aetes (L216p Oirlo),
etenswaar:
aeteswaar (L216p Oirlo),
kost:
kaos(t) (L216p Oirlo),
gerekt
kôst (L216p Oirlo),
voer:
voer (L216p Oirlo)
|
eten || etenswaar || het voedsel || het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || kost || voedsel || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3, III-4-1
|
26107 |
voeghouten |
voeghouten:
voeghouten (L216p Oirlo)
|
De twee evenwijdige, zware balken in de kap van de molen die de verbinding vormen tussen voor- en achterkeuveleinde. Zie ook afb. 26. In de molens in l 211, 216, 245, 246a, 289, 292a, 319 en 369 waren het voeghout, in l 374 de voegbalk, in l 355 de kapbalk, en in l 163 de voegburrie het bevestigingspunt van het vanghoofd. [N O, 50m; A 42A, 83; N O, 12k; monogr.]
II-3
|
34280 |
voer |
voer:
fūr (L216p Oirlo),
vūr (L216p Oirlo)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24267 |
voeren |
azeken:
ozzeke (L216p Oirlo),
voederen:
de jônge voere (L216p Oirlo)
|
aas zoeken v vogels || de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)]
III-4-1
|