33353 |
voorstal, voedergang |
voorstal:
vør[stal] (L216p Oirlo)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
vurteiken (L216p Oirlo)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34015 |
vooruit |
voort:
vǫrt (L216p Oirlo)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
25097 |
vooruitkomen, vorderen |
opschieten:
ōpschiete (L216p Oirlo),
plakken:
plakke (L216p Oirlo)
|
vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17673 |
voorvoet |
voorvoet:
vurvōēt (L216p Oirlo)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26005 |
voorweeg |
staarteinde:
staarteinde (L216p Oirlo)
|
De zijde van de molenkast waar zich trap en ingang bevinden. Zie ook afb. 22. [N O, 45a; A 42A, 97; Sche 16]
II-3
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
veurzenger (L216p Oirlo)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18911 |
voorzichtig |
voorzichtig:
vurzichtig (L216p Oirlo)
|
rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20997 |
voos |
voos:
voeës (L216p Oirlo)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
19712 |
vork |
verket:
deel van het verstek
verkét (L216p Oirlo),
vork:
deel van het bestek
vörk (L216p Oirlo)
|
vork
III-2-1
|