e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waslijn droogdraad: druuëgdraod (Oirlo, ... ), drooglijn: druuëglien (Oirlo), wasdraad: wâsdraod (Oirlo), waslijn: weslien (Oirlo), wâslien (Oirlo, ... ) drooglijn || wasdraad || waslijn III-2-1
wasmand ben: bɛn (Oirlo), wasmand: wɛsmant (Oirlo) In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
wastafel, wasbak wasbak: wâsbák (Oirlo), wastafel: wâstoffel (Oirlo) wasbak || wastafel III-2-1
wastafeltje in de sacristie wastafeltje: wastøͅfəlkə (Oirlo) Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)] III-3-3
wasteil wasblik: wâsblek (Oirlo) blikken, taps toelopend wasbekken met oor III-2-1
wastobbe, wasteil waskuip: wâskuup (Oirlo), wasteil: gebruikt om de was in te spoelen of om \'s zaterdags \'bad te nemen (met ônderbôks aan!) ook gebruikt vur de wasvroebel (wasbord). Zaoterdags wier \"het\"water mit \"kald\"ien de kuup gedaon, dan kwaam de meid en wierde gewâsse. Jônges mit de onderbôks an! Waore ze tot an den ellestiek gekômme dan zen de megjes: nou kunde \'t vort zelf!  westeil (Oirlo) teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || wastobbe III-2-1
wasvrouw wasmaagdje: meisje alleen in dienst voor de grote was te doen  wâsmegje (Oirlo), wasvrouw: wâsvrow (Oirlo), Wat zien \'r vort toch \'n dél sláppe délle ien de waereld, zaej de wesvrow en zij haaj \'n schòttelslet ien de hând  wesvrow (Oirlo) wasmeisje || wasvrouw III-2-1
waterdamp, wasem stoom: staom (Oirlo), zwaai: zwaaj (Oirlo), De zwaaj löpt langs de mure nor de legt: de(gecondenseerde) waterdamp loopt langs de muren omlaag  zwaaj (Oirlo) stoom || waterdamp, wasem || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
waterdichte laars lieslaars: lieslaars (Oirlo), lieslaarze (Oirlo) laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)] III-1-3
waterhoen snaterhennetje: snaeterhenneke (Oirlo) waterhoentje III-4-1