23601 |
wijwateremmer |
vont:
feent (L216p Oirlo),
vontwatersvat:
feentwatersvat (L216p Oirlo)
|
Het wijwatervat, de wijwateremmer. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23600 |
wijwaterkwast |
vontwaterskwast:
feentwaterskwast (L216p Oirlo)
|
De wijwaterkwast. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (L216p Oirlo)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wiezers (L216p Oirlo)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24754 |
wilde bertram |
wilde bertram:
wilde bertram (L216p Oirlo)
|
Wilde bertram (achillea ptarmica 20 tot 90 cm grote, vrijwel kale plant; de bladeren zijn ongedeeld en lijn- tot lancetvormig, de bladrand is fijn gezaagd; de bloemen staan in wat grotere hoofjes dan bij de vorige, 10 witte straalbloempjes. Bloeitijd va [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
een wilde gans (L216p Oirlo)
|
wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
weldǝ [koe] (L216p Oirlo)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
heggenroos:
heggeroeës (L216p Oirlo),
hondsroos:
hôndsroës (L216p Oirlo)
|
haagroos || Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
onzelievevrouwebedstro:
onze lieve vrouw bedstro (L216p Oirlo),
tijm:
tijm (L216p Oirlo)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] || Wilde tijm (thymus serpyllum 5 tot 30 cm groot, struikachtig plantje, vaak zodevormend; de stengels zijn liggend of opstijgend, de stengel is behaard, onderaan meestal houtig. De bladeren zijn smal, elliptisch en klein. De bloemen staan in trosjes aan d [N 92 (1982)]
III-4-3
|