23360 |
zijpad |
zijpad:
ziejpad (L216p Oirlo)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
tas:
tès (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24725 |
zijtak |
zijtak:
ziej-tak (L216p Oirlo)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
zil:
(gehoord?).
zil (L216p Oirlo)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24758 |
zilverschoon |
zilverkruid:
zilverkrūūd (L216p Oirlo),
zilverschoon:
zilverschoon (L216p Oirlo)
|
Zilverschoon (potentilla anserina 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn kruipend, met lange wortelende uitlopers; de bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn gezaagd en aan de onderkant wit zijdeachtig behaard; de bloemen groeien afzonderlijk, zijn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33602 |
zilveruitje |
sint-janslookje:
sint-jânslökse (L216p Oirlo)
|
zilveruitje
I-7
|
18816 |
zin (lust) |
zin:
de zin (L216p Oirlo)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
droog:
druëg zien (L216p Oirlo),
zindelijk:
zindelijk zien (L216p Oirlo)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
mooi fluiten:
moi fluite (L216p Oirlo),
sjielpen:
sjiel(e)pe (L216p Oirlo),
slaan:
slaon (L216p Oirlo)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)] || sjilpen
III-4-1
|
23503 |
zingende mis add. |
volkszang:
volkszang (L216p Oirlo)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|