28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrmǝ (L216p Oirlo)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zweiten (L216p Oirlo),
zwiëte (L216p Oirlo)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20689 |
zwezerik |
zwezerik:
Syst. WBD
zwezerik (L216p Oirlo)
|
Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwiegen (L216p Oirlo)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19301 |
zwoegen |
hard werken:
hard weireke (L216p Oirlo),
knuren:
knūre (L216p Oirlo),
piezakken:
piezákke (L216p Oirlo),
ploeteren:
ploetere (L216p Oirlo),
poejakken:
volgens auteurs is het een var. op piezakke; mar.: deze variatie is niet terug te vinden in reg. (dialect)woordenboeken
poejákke (L216p Oirlo),
sloven:
sloeëve (L216p Oirlo),
woelen:
wule (L216p Oirlo),
wūle (L216p Oirlo),
zich druk maken:
zich druk make (L216p Oirlo),
zich weren:
zich waere (L216p Oirlo)
|
armzalig hard werken zonder veel resultaat || hard werken || hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
spekzwaard:
spekzwaard (L216p Oirlo),
Syst. WBD
spekzwaard (L216p Oirlo),
zwaard:
zwaard (L216p Oirlo),
zwaa‧rd (L216p Oirlo),
Stukskes gebakke zwaard zien lekker
zwaard (L216p Oirlo),
zwoerd:
Syst. WBD
zwoerd (L216p Oirlo)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || spekzwoerd || zwoerd || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
enne frang (L216p Oirlo)
|
1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|