24135 |
buizerd |
buizerd:
būzerd (L216p Oirlo)
|
buizerd
III-4-1
|
25220 |
bulderen van de storm |
donderen:
dôndere (L216p Oirlo),
flink stormen:
⁄t störmt flienk (L216p Oirlo)
|
een sterk rommelend of dreunend geluid geven, gezegd van bijv. een storm of een kanon [rullen, bulderen, burrelen] [N 91 (1982)] || storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21349 |
bullebak |
bullebak:
bullebak (L216p Oirlo)
|
iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21118 |
bundel groenten |
bos:
boes (L216p Oirlo)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25058 |
bundel, bussel |
bos:
bòs (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo)
|
bunder [SGV (1914)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
ulk:
ulk (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L216p Oirlo)
|
bunzing [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
buren zijn:
buur zien (L216p Oirlo)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemaester (L216p Oirlo),
burger:
burger-de (L216p Oirlo)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20765 |
busbrood |
busbrood:
busbroeëd (L216p Oirlo),
potweg:
potweg (L216p Oirlo)
|
brood dat in een blik is gebakken || brood wat in een pot of een ketel gebakken werd
III-2-3
|