19785 |
de was invochten |
invochten:
ienvòchte (L216p Oirlo),
sprenkelen:
e wes spraenkele òp de blaek
spraenkele (L216p Oirlo)
|
druppelsgewijs bevochtigen bij het strijken van wasgoed || het vochtig maken van wasgoed alvorens dit te gaan strijken
III-2-1
|
19440 |
de was mangelen |
mangelen:
mangele (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
wringen:
vringe (L216p Oirlo)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
spoelen (L216p Oirlo),
spule (L216p Oirlo)
|
spoelen [SGV (1914)] || Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stiēve (L216p Oirlo)
|
met stijfsel behandelen
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
wringen:
wringe (L216p Oirlo)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32702 |
de wintervoor ploegen |
wintervoren:
wentǝrvōrǝ (L216p Oirlo)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|
31777 |
de zaagtanden stellen |
tanden:
tãndǝ (L216p Oirlo)
|
Een zaag gereedmaken om te kunnen zagen. Het stellen van de zaag gebeurt in drie fases. Allereerst worden de afgesleten zaagtanden met behulp van een stijkvijl weer even lang gemaakt. Vervolgens worden de zaagtanden door middel van een zaagzetter of zaagzettang afwisselend naar de ene en naar de andere kant weggebogen. Tot slot worden de zaagtanden nog bijgevijld met een zaagvijl. De in dit lemma opgenomen woorden benoemen de bewerking van het stellen als geheel. [N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
aanberen:
anbiǝrǝ (L216p Oirlo)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
25312 |
decimeter, maat van 10 cm |
decimeter:
enne desiemaeter (L216p Oirlo)
|
de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20808 |
deeg |
brooddeeg:
broeëddieëg (L216p Oirlo),
deeg:
ei klank niet weer te geven
deig (L216p Oirlo),
gekneed mengsel dat gebakken gaat worden Dn dieëg ònderén zette Genne klaoren dieëg zien: Geen zuivere koffie/ verdacht zijn t Is allmól ko‰k van ieënen dieëg: Het is allemaal van dezelfde soort
dieëg (L216p Oirlo),
mikkendeeg:
mikkendieëg (L216p Oirlo),
weggendeeg:
weggendieëg (L216p Oirlo)
|
brooddeeg || deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|