24862 |
dolle kervel |
scheerling:
schaerling (L216p Oirlo)
|
Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18983 |
dom |
dom:
dom (L216p Oirlo),
stom:
stòm (L216p Oirlo)
|
dom || Een dom, domkerk. [N 96A (1989)]
III-1-4, III-3-3
|
23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
domine salvam fac:
domine salvam fac (L216p Oirlo)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
dominicaan:
dominikanen (L216p Oirlo)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L216p Oirlo)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
domkop:
dômkop (L216p Oirlo),
klotskop:
klotskop (L216p Oirlo),
stommerik:
stômmerik (L216p Oirlo),
uilskuiken:
uulskuk (L216p Oirlo)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] || stom iemand, grote stommerik || uilskuiken, dommerik
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
doos:
doeës (L216p Oirlo),
stom wijf:
stòm wief (L216p Oirlo)
|
dom vrouwspersoon || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
dopen:
duëpe (L216p Oirlo),
onderduwen:
ônderdowe (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo),
ondersoppen:
ôndersoppe (L216p Oirlo)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
hommelbeestje:
hòmmelbieësje (L216p Oirlo)
|
donderbeestje
III-4-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dicht-bij.
dondere (L216p Oirlo),
hommelen:
homelen (L216p Oirlo),
op afstand.
hommele (L216p Oirlo),
Opm. synoniem J.V.: doondere/dòndere.
hòmmele (L216p Oirlo)
|
donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || donderen, onweren
III-4-4
|