e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gewelf gewelf: gǝwø̜lǝf (Oirsbeek) Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] II-9
gewicht verliezen luchter worden: luxtǝr wē̜rdǝ (Oirsbeek) Het verliezen van gewicht bij het bakken van het brood. Volgens de informant van L 270 houdt dit verlies aan gewicht ¬± 10% in. [N 29, 48] II-1
gewillig spontaan: sjpontaan (Oirsbeek) graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)] III-1-4
gewone spurrie spurrie: špør (Oirsbeek), špørx (Oirsbeek) Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5
gewricht gewerf: Mv. (naast gevrichte).  gewerve (Oirsbeek), gewricht: gevricht (Oirsbeek) gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] III-1-1
gezelschap compagnie (fr.): kómpenie (Oirsbeek), complot (fr.): WNT: komplot, 1) Samenzwering of samenspanning tegen een bepaald persoon, een bepaald gezag e.d.; -2) Vandaar: de personen die bij een komplot betrokken zijn; en bij uitbreiding in het algemeen: kliek, gezelschap, troepje.  koemplot (Oirsbeek) de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)] III-3-1
gezicht gezicht: gezicht (Oirsbeek, ... ), gezig (Oirsbeek) gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] III-1-1
gezicht (spotnamen) facie (<lat.): facie (Oirsbeek), smoel: sjmoel (Oirsbeek) gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
gezin gezin: gezin (Oirsbeek), huishouden: hōēshouwə (Oirsbeek) man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)] III-2-2
gezond gezond zijn: gezoendj (Oirsbeek), gezondj (Oirsbeek) Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)] III-1-2