e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goed liggen goed liggen: goed liggen (Oirsbeek) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goed opschieten met zijn werk vlotten: flottə (Oirsbeek), voorrang maken: vuurang maakə (Oirsbeek) goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)] III-1-4
goed uit de weg kunnend vlot: flǫt (Oirsbeek) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goedaardige droes krop: krǫp (Oirsbeek) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer √®√®n week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede vleeskoe eersteklas koe: īštǝklas kǫu̯w (Oirsbeek) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede- opbrengst geven opbrengen: ǫbręi̯ŋǝ (Oirsbeek) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
goedkoop goedkoop: gōwekoop (Oirsbeek) goedkoop [SGV (1914)] III-3-1
goedkoopste rang in een schouwburg kattenbak: kattebak (Oirsbeek) De goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot]. [N 90 (1982)] III-3-2
goedzak goedzak: goodzak (Oirsbeek), gootzak (Oirsbeek) een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)] || goedzak [SGV (1914)] III-1-4
golf golf: golf (Oirsbeek) golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)] III-4-4