e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leerling leerling: lierling (Oirsbeek), schoolkind: sjoolkentj (Oirsbeek) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leerlooier looier: lø̄r (Oirsbeek) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leesjongen leesjong: lēǝsjuŋ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Wilhelmina]) Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.] II-5
leest leest: lę̄st (Oirsbeek) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: leeuw (Oirsbeek, ... ) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leewater leewater: lēwātǝr (Oirsbeek) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
leggen leggen: lekke (Oirsbeek) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest legnest: lęqnęs (Oirsbeek), lęqnęst (Oirsbeek) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
leiden laten winnen: lǭtǝ wenǝ (Oirsbeek) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lekkerbek fijnproever: fienpreuver (Oirsbeek), lekkertand: lèkkertantj (Oirsbeek), slokmuil: sjloekmoel (Oirsbeek) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3