e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marmeren beeld beeld: bield van marmer (Oirsbeek), ee marmere bield (Oirsbeek) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
mars (wbd) kraam: kraom (Oirsbeek) de mand die een kramer op zijn rug heeft [mars, hot, holfrits] [N 89 (1982)] III-3-1
marter maart: maart (Oirsbeek), marter: WLD  marter (Oirsbeek) Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)] || marter [SGV (1914)] III-4-2
masker masker: masker (Oirsbeek, ... ), mombakkes: mombakkes (Oirsbeek) Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || masker [SGV (1914)] III-3-2
mathaak pik: pek (Oirsbeek), zichtehaak: zextǝnhǭk (Oirsbeek), zichthaak: [zicht]hǭk (Oirsbeek) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matkopmees bijmeesje: biemeesjke (Oirsbeek) matkopmees (11,5 kleur als zwarte mees [053], maar zonder nekplek; broedt alleen in vermolmd hout, liefst in vochtig bos; roep [ti-ti-ti-pè-pè-pè], in voorjaar [tjuu-tjuu-tjuu] [N 09 (1961)] III-4-1
matrozenpakje matrozenpakje: fonetisch  een matrooze pekske (Oirsbeek) matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)] III-1-3
matsen samenspelen: saamesjpeele (Oirsbeek) In het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen]. [N 88 (1982)] III-3-2
mattenklopper mattenklopper: mattĕklöpper (Oirsbeek) mattenklopper [DC 15 (1947)] III-2-1
mayonaise mayonaise: màjjənéés (Oirsbeek) mayonaise [RND] III-2-3