e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
okkernoot noot: neut (Oirsbeek), noot (Oirsbeek), -  nooet (Oirsbeek) noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)] I-7
oksel onder de arm: oenger de erm (Oirsbeek) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1
olie olig: aolig (Oirsbeek), oalig (Oirsbeek), smout: sjmaut (Oirsbeek) olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] III-2-3
oliebol nonnenvot: korte -oe-  nŏĕnnevot (Oirsbeek) Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] III-2-3
olieverf oligsverf: ǭlexs˲[verf] (Oirsbeek) Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.] II-9
omheinen rek zetten: ręi̯k zɛtǝ (Oirsbeek) Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8
omheining rek: ręk (Oirsbeek) De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] I-8
omhooggaan rijzen: rīēzə (Oirsbeek), stijgen: sjtiegə (Oirsbeek), sjtīēgə (Oirsbeek) rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)] III-1-2
omhulsel van het teellid sloek: šluk (Oirsbeek) Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b] I-9
omkeerrol keerrol: keerrol (Oirsbeek  [(Emma)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.] II-5