e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snot pups: pøpš (Oirsbeek), snot: šnot (Oirsbeek) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus kute-jong: (figuurlijk).  kōētjŏĕng (Oirsbeek), kute-lemmes: (figuurlijk).  kōētlemmes (Oirsbeek), kute-naas: kōētnaas (Oirsbeek), (letterlijk).  koetnaas (Oirsbeek), snotaap: sjnotaap (Oirsbeek), snotneus: sjnotnaas (Oirsbeek), snotterlemmes: (figuurlijk).  sjnōētterlemmes (Oirsbeek), snotterprij: (figuurlijk).  sjnōēterprīē (Oirsbeek) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-2, III-1-4
snottebel snotkuiken: Fig.  sjnotkuke (Oirsbeek), snotterprij: sjnôêterprie (Oirsbeek) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snotteren: sjnotterə (Oirsbeek), sjnôeterə (Oirsbeek) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] III-1-2
snuifje pitsje: pitsjke (Oirsbeek), prise-tje: prīēske (Oirsbeek), snuifje: sjnūūfke (Oirsbeek) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuisterij prul: pröl (Oirsbeek) een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)] III-3-1
snuit naas: nās (Oirsbeek), snoet: schnoet (Oirsbeek), WLD  sjnŏĕt (Oirsbeek), snuit: schnoet (Oirsbeek) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Snuit [SGV (1914)] I-12, III-1-1, III-4-2
snurken snurken: sjnŏĕrke (Oirsbeek) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
sober eenvoudig: eenvoudig (Oirsbeek), sober: sober (Oirsbeek) afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)] III-1-4
soda soda: zoōda (Oirsbeek) de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)] III-2-1