e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verbaasd verwonderd: vərwónjərt (Oirsbeek) vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)] III-1-4
verbandkamer verbandkamer: vǝrbantkāmǝr (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma]) Ruimte bovengronds waar onder leiding van een bedrijfs- of mijnarts verwondingen behandeld kunnen worden. [N 95, 26; N 95, 951; N 95, 952; monogr.] II-5
verbandmeester verbandmeester: verbandmeester (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De verbandmeester verbond de wonden die de mijnwerkers hadden opgelopen. Hij deed dit werk onder leiding van de mijnarts. [N 95, 161; N 95, 951] II-5
verbeuzelen wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wauwelə (Oirsbeek) zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)] III-3-1
verbinden van een wonde een verband leggen: verbandj lekkə (Oirsbeek), verbinden: verbinjə (Oirsbeek) verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)] III-1-2
verbindingspennen gudpin (enkelv.): gø̜tpen (Oirsbeek) De houten of ijzeren pennen die de vergaringen met elkaar verbinden. [N 17, 66; N G, 45d] I-13
verbruien niet slagen: neet sjlagə (Oirsbeek), pech hebben: pech höbbə (Oirsbeek), verbruien: verbruuje (Oirsbeek), verbruujə (Oirsbeek), verknoeien: verknôeje (Oirsbeek) door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)] III-1-4
verdacht verdacht: verdacht (Oirsbeek) verdacht [SGV (1914)] III-3-1
verdacht rondlopen sluipen: sjloepə (Oirsbeek) Rondzwerven met kwaad in de zin (schuipen, rallen). [N 84 (1981)] III-1-2
verdachte zaak niet richtig (du.): neet rigtig (Oirsbeek) een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)] III-3-1