e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voogd voogd: voogd (Oirsbeek, ... ), voogt (Oirsbeek) iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [SGV (1914)] III-2-2
voor de gek houden foppen: foppə (Oirsbeek), kullen: kuulə (Oirsbeek), verneuken: vernökə (Oirsbeek) op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)] III-1-4
vooraanstaande notabele: notabel (Oirsbeek), vooraanstaande: veuraansjtaonde (Oirsbeek) een persoon van veel betekenis in een plaats [peris] [N 90 (1982)] III-3-1
voorbereiding voorbereiding: vȳrbǝręjdeŋ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Werken in een koollaag die worden uitgevoerd na de ontsluiting maar vóór de winning. "Verzamelnaam voor alles wat en iedereen die zich bezighoudt met de voorbereidende ondergrondse werken tot het winnen van de kolen" (Vanwonterghem pag. 180). [N 95, 167; monogr.; Vwo 627; Vwo 843] II-5
voorbereidingspost voorbereiding: vȳrbǝręjdeŋ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Front van de galerij waar de voorbereidingsploeg de galerij verder in de koollaag en het gesteente drijft. [N 95, 176; monogr.] II-5
voorde, doorwaadbare plaats oversteek: oversteek (Oirsbeek) doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)] III-4-4
voorhoofd voor de kop: veur de kop (Oirsbeek) voorhoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
voorklauw teen: tin (Oirsbeek) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorloper voorloper: vø̄ǝrlø̄pǝr (Oirsbeek) Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.] II-12
voorman, ploegbaas voorman: vȳrma.n (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma]) Ploegbaas of voorman op een werkpunt. Zie ook het lemma Schudgootbaas. [N 95, 163; monogr.; Vwo 23; Vwo 234] II-5